“Wacht even!”, riep Cor naar de soldaat. “Mijn dochter!” De soldaat reageerde door hem met een ‘graag of niet’ gezicht naar buiten te duwen. Hij probeerde zich terug naar binnen te worstelen, terwijl precies op dat moment de huizen aan de overkant een voltreffer te verduren kregen. De groep vluchtelingen die die ochtend geselecteerd was, begon in paniek naar de kade te rennen. Opa, oma en Janna voor zich uit drijvend. Ze moesten voor hun leven rennen om niet onder de voet gelopen te worden.
Er lag een half overdekte stalen boot klaar aan de kade, waar de vluchtelingen naar toe gedirigeerd werden. Binnen een paar minuten waren alle vluchtelingen aan boord van de boot. Opa stond midden in de menigte op de deinende boot en voelde zich overmand door diep verdriet. Tijdens alle ontberingen die ze hadden meegemaakt, had hij zich nog niet zo ellendig gevoeld. Beelden van een lachende Dina verschenen voor zijn ogen, de tranen biggelden over zijn wangen. Hij kon zichzelf wel voor zijn kop slaan. Ze was toch helemaal niet dood? Alleen even uit het zicht! Hij haalde diep adem en vermande zich. Zodra de mogelijkheid er was, zou hij teruggaan om haar uit de schuilkelder op te halen. Hij moest er niet aan denken dat ze weer achteraan op de lijst stond. Hij bedacht dat hij Janna en Jo aan boord van het grote schip zou helpen en dan met deze boot mee terug zou varen om haar met de middaglichting op te halen. Niets aan de hand!
Ergens midden in deze gedachtestroom voelde Cor dat zijn hand werd gepakt en dat iemand hem vroeg: “Zocht je mij soms?” Hij draaide zich om en keek recht in het stralende gezicht van Dina. Sprakeloos keek hij haar aan.